Goed bestuur? Over transparantie, openheid en integriteit.

Door: Dr. Frits Schipper | Tags:, , ,

Frits Schipper, Vrije Universiteit Amsterdam
f.schipper@ph.vu.nl

1. Inleiding

Er zijn allerlei manieren waarop ‘goed bestuur’ ter sprake wordt gebracht. Zo kan het bijvoorbeeld gaan om de (juridische) vormgeving maar ook over de inhoud. Met betrekking tot ondernemingen zijn in verband met dat laatste in het Engelse taalgebied begrippen als “corporate social responsibility” en “corporate citizenship” niet ongebruikelijk. Vorm en inhoud staan echter niet los van elkaar en het valt op dat de begrippen transparantie, openheid en integriteit in deze een brugfunctie vervullen. Dit is niet alleen het geval bij ondernemingen, in relatie tot overheid, gezondheidszorg, etc. spelen zij ook een belangrijke rol in ‘goed bestuur’. Een en ander raakt de maatschappij als geheel, maar het betreft ook individuele organisaties. Transparantie lijkt daarbij de laatste tijd meer nadruk te krijgen. Een voorbeeld is de TESO (Texel’s Eigen Stoomvaart Onderneming, in 1907 opgericht door de eilandbewoners), drie jaar geleden in het nieuws omdat bij het verlenen van concessies “[..] transparantie en dus openbare aanbesteding onontkoombaar is [..]” (Dagblad Trouw 21-5-08). De eilandbewoners hebben geprotesteerd en er werd besloten dat de openbare aanbesteding niet doorgaat.

Wat er precies onder ‘transparantie’ wordt verstaan, welke grenzen en risico’s er zijn, is echter niet zo duidelijk en dat geldt ook de verhouding met openheid en integriteit. In dit artikel zal ik daarom aandacht geven aan genoemde noties en hun onderlinge verhouding. Aan het slot zal nog worden ingegaan op het voorbeeld van Nike1. Om te beginnen de achtergronden en betekenis van transparantie. De brugfunctie wordt niet geanalyseerd, dit vereist namelijk een aparte publicatie.

2. Transparantie

Transparantie heeft historisch gezien twee betekenissen. Deze zullen eerst worden besproken, daarna ik ingaan op wat wel het ‘transparantie-gebod’ wordt genoemd.

Twee betekenissen
Het begrip transparantie wordt in allerlei contexten (wetenschap, techniek, kunst, bestuur) gebruikt. De eerste betekenis is transparantie in de zin van doorzichtigheid. Iets dat transparant is, laat licht door zonder merkbaar verlies aan intensiteit (bijv. glas). Daarmee heeft het een visuele afwezigheid. Een vroege referentie is het commentaar van de filosoof Nicole Oresme (1323-1382) op Aristoteles’ werk over de hemel en de aarde. De visuele afwezigheid laat andere dingen juist in zicht, ze worden niet verhuld. In metaforische zin kennen we dat in uitdrukkingen als ‘glazen huis’. Anderzijds kan visuele afwezigheid dat wat is in eerste instantie juist verhullen. Dit is aan de orde wanneer wordt gesproken over het zgn. ‘glazen plafond’. De tweede betekenis benadrukt vooral aanwezigheid in plaats van afwezigheid. Muziek bijvoorbeeld is ‘transparant’ wanneer alle stemmen goed hoorbaar zijn en melodieën, compositorische structuur e.d. manifest. Deze betekenis kan al worden gevonden in Shakespeare’s (1564-1616) Romeo en Julia (1e gedrukte uitgave in 1597). Romeo zegt op een gegeven moment dat, wanneer hij een vrouw zou zien mooier dan Rosaline, zijn tranen zijn ogen zouden verbranden vanwege hun “transparante ketterij” de waarheid niet te zien. In onze tijd speelt deze connotatie wanneer er bijvoorbeeld wordt gesproken over ‘transparante’ belonings- of declaratie-systemen, d.w.z. systemen die volkomen manifest zijn, het liefst ook in hun effecten. Niets blijft verborgen. In een ideale situatie komen beide betekenissen samen: de bril waardoor we naar de werkelijkheid kijken is transparant en verstoort de presentie van de realiteit in het geheel niet. Dat was ook een dragende opvatting van de Verlichting. Een bekende naam in dit verband is Jean-Jacques Rousseau (1712-1778). Zijn gedachte was dat er ooit een oorspronkelijk paradijselijke toestand is geweest waarin alles van zichzelf transparant was en dat we er naar moeten streven dit paradijs opnieuw te realiseren. Hier is dus duidelijk sprake van een ‘ideaal van transparantie’, van een wereld zonder duistere kanten en machten.

In de 20e eeuw is het Foucault (1926-1984) geweest die transparantie in verband heeft gebracht met macht, met name in zijn analyse van Bentham’s (1748-1832) panoptische ontwerp voor gevangenissen (‘big brother is watching you’ is in lijn hiermee). Foucault’s idee is dat in een panoptisch gebouw iedere gevangene onderworpen is aan een toezichthoudende blik, waarvoor al hun gedragingen transparant (aanwezig) zijn. Als zodanig oefent deze blik juist macht uit, “power through transparency” (Foucault 1980). Voor deze macht is het al voldoende dat mensen onzeker zijn of ze daadwerkelijk worden bekeken of niet. De transparantie waar het hier over gaat is wel een totaal andere dan de spontane en oorspronkelijke aanwezigheid van Rousseau. Recent was een supermarktconcern in het nieuws omdat personeel voortdurend zou worden geobserveerd. Mocht dit inderdaad zo zijn dat is dit in lijn met Foucault’s idee van het uitoefenen van macht door transparantie.

Transparantie heeft dus twee connotaties: afwezigheid en aanwezigheid. Daarbij is het van belang te beseffen dat het in beide gevallen gaat om een betekenis die in bepaald opzicht waarde-neutraal is. Een kristallen vaas heeft niet per definitie esthetische kwaliteit omdat deze van transparant materiaal gemaakt is. Een beloningssysteem mag transparant zijn, maar dat wil niet zeggen dat het daarom rechtvaardig is. Sir Adrian Gadbury heeft er in zijn analyse van dilemma’s in het bedrijfsleven op gewezen dat de transparantie van beslissingen (2e betekenis) nog niet impliceert dat zij morele kwaliteit hebben(Gadbury 2002). Dat neemt niet weg dat er wel een verbinding kan worden gelegd tussen beide. In september 2007 zegt, bijvoorbeeld, Exxon Mobile het volgende: “our involvement with transparency initiatives is an extension of our commitment to ethical behaviour. These transparency initiatives are designed to increase disclosure of financial information and are fundamental for good governance” (www.exxonmobil.com)2. De beide betekenissen van transparantie kunnen met dit citaat worden verbonden: i) de middelen met behulp waarvan de informatie wordt ontsloten en gestructureerd hebben een ‘afwezige aanwezigheid’. Daarmee lijkt een correcte representatie van de financiële situatie van de onderneming mogelijk. Verder, ii) indien dit laatste daadwerkelijk het geval is, dan verkrijgt deze situatie een duidelijke presentie voor het oog van de buitenwereld. In relatie hiermee kan ook worden gesproken over de ‘transparantie’ van audits: datgene waar zij zich op richten zou zonder mankeren in beeld worden gebracht.

De eis van transparantie.
Transparantie verdraagt zich niet goed met onduidelijkheid, ambiguïteit en complexiteit. Het kan zijn dat men, om allerlei redenen, alles wil laten zoals het is. Het is ook echter mogelijk dat men de transparantie wil vergroten, bijvoorbeeld door het invoeren van demarcaties of het invoeren van een duidelijke hiërarchie. Voorzover het organisaties betreft kan men bij demarcatie denken aan het oprichten van Chinese muren (in banken bijvoorbeeld) en het werken met protocollen. Hiërarchie kan worden verbonden met de invoering van bureaucratie. In het ideale geval is dan volstrekt duidelijk wat de regels zijn en waar de macht ligt. Verder is de introductie van audits een belangrijke mogelijkheid om onduidelijkheid, ambiguïteit en complexiteit te verminderen.

Genoemde benaderingen – transparantie-strategieën – zijn een antwoord op de eis van transparantie’, ook aan te duiden als het transparantie-gebod (TG). Zij hebben een tweeledig doel: i) het ‘transparantiseren’ van de (organisatie-)realiteit, en ii) het verkrijgen van betrouwbare informatie. Werken ze, dan betreft het een afgedwongen transparantie (zie Foucault) die ver afstaat van de ‘natuurlijke’ waar Rousseau over heeft gesproken. Een belangrijke vraag in relatie tot het thema van goed bestuur is hoe ver TG zou moeten reiken. Concrete voorbeelden zijn er altijd wel te geven: de recente crediet-krisis heeft investeerders doen beseffen dat zicht op de realiteit van financiële derivaten gering was (in-transparantie) en dat dit moet veranderen. Van kennisintensieve ondernemingen transparantie eisen in relatie tot al hun R&D is een brug te ver. De eis van transparantie werkt ook intern, in organisaties, door. Zo vertelde een consultatiebureau-arts mij dat zij vroeger meestal kon volstaan met de volgende verslaglegging: “vandaag van 8.30u tot 12.15u spreekuur gehouden, geen bijzonderheden”. Nu moet zij van het management per 15 minuten aangeven wat ze heeft gedaan. Dit alles leidt tot de volgende vraag: zijn er kriteria die kunnen helpen om de zin en onzin van TG te bepalen? Dat is een belangrijke kwestie, juist ook vanwege het voorkomen van eventuele weerstanden en het gevoel niet vertrouwd te worden. We zullen als samenleving dus moeten nadenken over de grenzen van het transparantie-gebod.

Transparantie-strategieën zelf zijn echter ook verbonden met onzekerheden over het beoogde effect. Dat hebben we bijvoorbeeld gezien bij financiële audits (Anderson/Enron is hier het paradigmatische voorbeeld). In de VS is daar op gereageerd met de Sarbanes Oxly Act of 2002. Naast de instelling van een Public Accounting Oversight Board, met belangrijke bevoegdheden ten aanzien van accountant-firma’s, bevat de wet te nemen maatregelen die de betrouwbaarheid van financiële audits dienen te waarborgen. De Sarbanes Oxly Act maakt op haar beurt ook weer gebruik van transparantie-strategieën. Zo zijn er demarcaties (bijv. van accountancy en adviseren, en i.h.a. bij belangenconflicten) en gaat de wet hiërarchisering niet uit de weg (zie de creatie van de Oversight Board), daarnaast is er een vorm van meta-auditing t.a.v. de accountancy-firma’s. Dit alles om de financiële audit van extra waarborgen te voorzien met het oog op haar eigen transparantie.

De Sarbanes Oxly Act of 2002 betreft dus de financiële verslaglegging. Auditing is echter een veel breder fenomeen en er zijn auteurs die stellen dat we in een “audit-samenleving”’ leven, gekenmerkt door een scala aan systemen om dingen zichtbaar te maken (“visibility systems”). Ook prestatie-indicatoren, voor zorg, onderwijs, justitie, politie, etc, bij voorkeur kwantitatief – ‘meten is weten’ toch? – , kunnen hiertoe worden gerekend. De relatie van deze systemen met TG is niet moeilijk te beargumenteren en de vraag naar de reikwijdte van TG raakt dan ook heel de samenleving. Willem Mastenbroek verbindt een en ander met wat hij “bestuurlijke drukte” noemt. Deze wordt naar zijn inzicht gedreven door toenemende schaalvergroting. En “om de boel transparant en bestuurbaar te houden komen er systemen, kengetallen [..] en protocollen” (Mastenbroek 2008, p. 21). Hebben we het over de kengetallen, dan is de vraag naar hun geldigheid (validiteit) - meten we inderdaad wat we denken te meten? – natuurlijk cruciaal. Is die geldigheid problematisch zonder dat men zich daarvan bewust is, dan is pseudo-transparantie het resultaat. Dit gaat ook op bij de eerder genoemde prestatie-indicatoren. Een algemener probleem betreft de “visibility systems” als zodanig. Wat zij altijd doen is het richten van de aandacht. Aan de ene kant is dit positief, zonder aandacht immers geen kennis. Aan de andere kant is het echter zo dat het risico bestaat dat er geen oog meer is voor alles wat buiten hun perspectief valt. Zeker wanneer ‘bestuurlijke drukte’ en TG hand in hand gaan is dat het geval; meten verwordt al gauw tot vergeten. Dit zet de validiteit ook weer onder druk. Zich hiervan een beeld vormen is in de praktijk niet eenvoudig. We moeten dan namelijk tegen de tijdgeest ingaan en zien los te komen van wat de Engelse filosoof en staatsman Francis Bacon (1561-1626) ooit de “idolen van de markt” en de “idolen van het theater” heeft genoemd.

3. Openheid

Ondernemingen refereren regelmatig naar ‘openheid’ als een belangrijke waarde. Een voorbeeld is Cisco: “[our] approach to corporate citizenship is based on our values of openness, integrity, and generosity” (www.cisco.com). Algemeen gezien heeft openheid verschillende connotaties. De eerste is een ongeforceerde sensitiviteit voor wat zich in de wereld afspeelt, in combinatie met een goed kunnen luisteren naar eigen gevoel en zorgen, zonder preoccupaties of blokkerende vooroordelen (open voor). De tweede het op eigen initiatief anderen inzicht geven in je intenties en in wat je van iets vindt (open over). Openheid is daarom anders dan opportunisme.

Het begrip ‘openheid’ wordt in eerste instantie in verband met personen gebruikt. Op analoge wijze kan echter ook over ‘open’ organisaties gesproken. Lettend op de eerste betekenis, worden deze dus geacht sensitief te zijn, oog te hebben voor wat belangrijk is, zowel extern als intern. Natuurlijk veronderstelt dit kriteria om te onderscheiden tussen wat relevant is en wat niet (ook nodig om opportunisme te kunnen vermijden). Ook hier ligt weer een risico, namelijk dat deze kriteria leiden tot preoccupaties en vooroordelen. Indien dit het geval is wordt er juist een blokkade opgeworpen (bijvoorbeeld Nike, problemen met sweatshops, heeft daar last van gehad; daarover later meer). Als het goed is relativeert openheid ook de eigen interne regelsystemen en routines. Zo niet, dan kan het effect zijn dat een organisatie zich afsluit. Verder kan openheid voorkomen dat klokkenluiders nodig zijn. De tweede van de boven aangegeven betekenissen is ook van belang. Analoog aan personen kan een organisatie ‘open’ zijn in de zin dat zij haar intenties naar de buitenwereld toe communiceert. Wanneer een onderneming, bijvoorbeeld, stelt dat de “triple P” in haar beleid centraal staat, dan is dit een vorm van openheid over. Bedrijven kunnen naar buiten toe niet open zijn over alles. Er zijn dus grenzen. Waar die liggen bepalen de betreffende organisatie in eerste instantie zelf. Een ‘openheid’ die wordt geëist houdt namelijk op echte openheid te zijn; het eigen initiatief verdwijnt, en wat rest is de eis van transparantie. Openheid is daarom niet zo eenvoudig. Hierbij komt nog dat het altijd mogelijk dat een actor bewust de suggestie wekt open te zijn, terwijl dit eigenlijk niet het geval is. In een dergelijke situatie is er sprake van ‘pseudo-openheid’.

Openheid, in de betekenis zoals aangegeven, is dus iets anders dan transparantie. Vaak worden de begrippen door elkaar gebruikt, maar dat geeft alleen maar verwarring. Openheid duidt op een communicatieve waarde (zie Cisco), waarbij het initiatief ligt bij de actor (persoon, organisatie) zelf. Transparantie betreft aanwezigheid voor het oog van een (relatieve) buitenstaander en de verbinding met TG maakt duidelijk dat dit vaak (via regelgeving) afgedwongen is. Dit laatste sluit overigens niet uit dat er een koppeling wordt gemaakt met een of andere maatschappelijke waarde (bijvoorbeeld rechtvaardigheid in relatie tot beloningssystemen, markten, eerlijke concurrentie). Verder zou ik nog willen opmerken dat echte openheid de eerder besproken transparantie-risico’s (zie sectie 2.) kan verminderen.

4. Integriteit

Integriteit is een kernbegrip in relatie tot de praktijk van goed bestuur; zie citaat van Cisco. De eerder genoemde Sarbanes Oxly Act is in dit verband ook relevant, met name in relatie tot de Public Accounting Oversight Board. De wet stelt dat de Board 5 leden heeft, “[…] appointed from among prominent individuals of integrity and reputation […]” (Title I, sec. 101, (e), (1)). Integriteit is, naast dat de leden kennis hebben van accountancy e.d., dus cruciaal.

Integriteit komt van het latijn en betekent geheel, volledig, onaangetast, uit één stuk. Het is een notie die in allerlei contexten wordt gebruikt, naast ethiek en goed bestuur bijvoorbeeld de techniek (integriteit van materialen), geneeskunde (integriteit van het lichaam). Van Sarbanes Oxly kan worden gezegd dat deze de integriteit van de financiële audit wil bevorderen. Overal waar onderzoek wordt gedaan kan echter worden gesproken over de ‘integriteit’ ervan. Dit laatste betreft onder andere het rechtdoen aan dat wat wordt onderzocht, dus niet één aspect eruit lichten en de andere vergeten. Dit is ook weer relevant voor wat eerder is opgemerkt in verband met de transparantie-risico’s.

Integriteit duidt op een hoog gewaardeerde eigenschap van iets in termen van heelheid, ongebrokenheid. Voor personen betekent integriteit denken en handelen uit één stuk. Niet ‘A’ zeggen en het tegenovergestelde doen. Niet ‘A’ zeggen en later, zonder bijkomende redenen, ‘niet-A’. Niet het volgen van regels louter en alleen omdat het de regels zijn, niet werken met een verborgen agenda. Verder sluit integriteit een exclusieve focus op eigenbelang uit. Met betrekking tot professionele praktijken geldt dit alles ook. Zo hebben accountants professionele integriteit nodig omdat hun werk niet kan worden gereduceerd tot het volgen van strikte regels. Het is ook mogelijk om over ‘rol-integriteit’ te spreken, wijzend op de verscheidenheid aan mogelijke functies die een actor kan hebben. Daarmee komen deel-integriteiten in het spel. Loyaliteitsconflicten zijn daarbij niet uitgesloten. De Amerikaanse auteur Robert Solomon heeft, vanuit een deugden-ethisch perspectief, daarom gesproken over integriteit als “super-virtue” die dit alles in balans moet zien te brengen (Solomon 1993).

Organisaties kunnen op verschillende wijzen bekeken worden, onder andere als i) instrumenten voor het bereiken van bepaalde doelen, ii) als arbeidsgemeenschappen waarin mensen functies vervullen, iii) als actoren die deel uitmaken van de samenleving. Iedere visie heeft invloed op hoe integriteit wordt bezien en dit heeft ook implicaties voor de relatie met de notie van goed bestuur. Bij i) gaat het vooral om effectiviteit met aandacht voor structuur en de interne coördinatie, ii) let meer op de integriteit van het personeel en organisatie-aspecten (bijv. cultuur) die daar invloed op hebben, goed bestuur richt zich hier vooral op het ondersteunen van personeel dat met dilemma’s te maken krijgt en het onderkennen van integriteits-risico’s. Bij iii) gaat het om de integriteit van de organisatie, bijvoorbeeld een onderneming, als morele actor. Het zal duidelijk zijn dat deze drie perspectieven niet losstaan van elkaar. Integriteit verbonden met iii) kan daarbij niet zonder de andere. Het is echter niet zo dat als i) en ii) in orde zijn, dit voor iii) automatisch ook het geval is. Integriteit op dit niveau vergt dus apart en expliciet aandacht.

5. Over de verhouding van transparantie, openheid en integriteit.

Transparantie, openheid en integriteit hebben geen simpele, eenduidige, verhouding tot elkaar. Zo kan niet worden uitgesloten dat transparantie van inkomens van bestuurders heeft bijgedragen tot de verhoudingsgewijs sterke verhoging ervan. Daarmee is het geloof in de integriteit van betrokkenen verminderd (“graaiers”). Dit kan een meer cynische houding van het overige personeel tot gevolg hebben, waarmee de integriteit van organisaties gevaar loopt. Mastenbroek (op. cit, p. 14) wijst op een toenemend cynisme als gevolg van onderling wantrouwen tussen hoog en laag. Dit onderlinge wantrouwen heeft mijns inziens alles te maken met een vermindering van het geloof in (persoonlijke, professionele,) integriteit. Aan de andere kant is het zo dat, wanneer er geen gehoor wordt gegeven aan de eis tot transparantie (bijvoorbeeld alle toeleveranciers bekendmaken), dit ook een negatieve invloed heeft. Dit maakt het belang van een antwoord op de in sectie 2 genoemde kwestie betreffende de grenzen van de eis van transparantie nog eens extra duidelijk. We hebben gezien dat een sterke nadruk op deze eis leidt tot problemen met de geldigheid van wat we menen te weten; hiermee komt de integriteit van wat wordt onderzocht in het geding. Verder hebben de eerder genoemde transparantie-strategieën zelf ook geen eenvoudige relatie met integriteit. Auditing, bijvoorbeeld, vergt naast integriteit van de audit zelf ook die van auditors. Hiërachisering en demarcatie kunnen juist een houding stimuleren die het besef van verantwoordelijkheid beperkt (“its not my job”), waarmee de integriteit van organisaties op het spel komt te staan. Bij dit alles het zo dat transparantie niet gepaard hoeft te gaan met openheid. Integriteit, daarentegen, vraagt wel om wel openheid, in ieder geval in de zin van openheid voor. Hoever dit laatste dient te gaan is, zoals ook eerder aangegeven, eveneens een niet onbelangrijke kwestie.

Zojuist is een paar keer de uitdrukking ‘geloof in integriteit’ gebruikt. De reden is dat de integriteit van een actor (persoon, organisatie) – en dus ook van een auditor – niet via een, objectieve, methode, kan worden bewezen. Integriteit kan niet worden opgelegd en zij impliceert ook geen transparantie. Daarmee is integriteit dus kwetsbaar. Duurzaam contact – ook relevant voor openheid – kan het idee (geloof) dat de ander integer is wel versterken (het tegendeel kan natuurlijk ook). Zulk contact is dus nodig, op persoonlijk vlak (ook binnen organisaties) maar ook op meso- en macro-niveau. De Nederlandse context kent in dit verband overigens allang allerlei instituties. Toch wordt er soms ook kritiek geuit op wat wel de “stroperigheid en sompigheid van de polder” wordt genoemd. Los van de vraag of deze kritiek terecht is of niet, vanuit overwegingen inzake integriteit is het zondermeer belangrijk dat de bedoelde platvormen (blijven) bestaan. Wat zojuist is opgemerkt over contact en integriteit is natuurlijk ook relevant voor allianties en andere vormen van samenwerking. Wat dit laatste betreft kan gedacht worden aan stakeholder fora op bedrijfstak niveau (zie sectie 6 Nike).

6. Tot besluit: bestuurlijke wijsheid.

In de voorgaande beschouwing heb ik aandacht gegeven aan de betekenis van transparantie, integriteit en openheid, mogelijke risico’s en hun onderlinge verhouding. Dit alles vanwege de in de inleiding genoemde brugfunctie.

Mastenbroek heeft in zijn al eerder geciteerde publicatie een terecht pleidooi gehouden voor bestuurlijke wijsheid (Mastenbroek op. cit., p. 31). In de context van zijn analyse betekent dit dat men zich niet moet laten vangen in de dynamiek van de bestuurlijke drukte, gekoppeld aan een doorzien van haar werking en onbedoelde effecten. In de context van mijn eigen betoog vergt bestuurlijke wijsheid inzicht in genoemde betekenissen en risico’s, in geval van transparantie bijvoorbeeld die betreffende validiteit. Ook is zicht op de onderlinge verhouding van transparantie, integriteit en openheid nodig. Integriteit is cruciaal, zonder dit verdwijnt de vertrouwensbasis. Bestuurlijke wijsheid, op niveau van de samenleving en met betrekking tot individuele organisaties, betekent dan ook continue aandacht voor alle genoemde punten. Tot deze wijsheid behoort ook het besef van een niet-weten; lang niet alles is zomaar duidelijk. Zo is op het moment een afdoende visie op de grenzen van het transparantiegebod nog niet voorhanden, hoewel daartoe wel pogingen zijn gedaan (Henriques 2007). Bestuurlijke wijsheid kan ook niet zonder openheid. De mate van openheid (voor/over) is lastig in algemene zin te bepalen. Dit houdt ook verband met het eigen initiatief dat cruciaal is. In ieder geval is duidelijk dat afsluiting integriteit, en dus de zaak van goed bestuur, zeker niet dient.

Wat juist is opgemerkt geldt voor de samenleving in brede zin, maar natuurlijk ook met betrekking tot individuele organisaties. Daarom wil ik nu afsluiten door aandacht te geven aan Nike (zie voetnoot 1), een bedrijf dat in sectie 3 al even is genoemd in verband met gebrek aan openheid.

Nike
Deze onderneming, opgericht in 1962 door Phil Knight, heeft circa 24.000 directe werknemers. De producten worden gemaakt in ongeveer 800 bedrijven, samen met zo’n 600.000 werknemers in 51 landen. De productie vindt voor een groot deel in Azië plaats. Vanaf eind jaren ’80, begin jaren ’90 komt Nike in opspraak vanwege de lonen, arbeidsomstandigheden, ontbreken van vrijheid van vereniging, bij toeleverende bedrijven. Er is veel kritiek, oproepen tot consumenten boycots, etc. Een en ander loopt uit op een rechtzaak (Kasky vs Nike, vanwege de beschuldiging dat Nike bewust het publiek valse informatie heeft gegeven over ‘verbeterde’ lonen, e.d. De start van het proces is 1998. In september 2003 komt het echter tot een schikking tussen beide partijen.

Bij het begin van de protesten reageert Nike heel defensief. Men laat weten niet verantwoordelijk te zijn voor de situatie bij de toeleveringsbedrijven (“we are just the buyers”). Van openheid voor is weinig te merken en de zorg voor integriteit betreft slechts het merk (“just do it”) en het business model (beetje simplistisch gezegd: ‘buy low, sell high’). In de loop van een aantal jaren lijkt er iets te veranderen: in 1997 laat Nike toeleveranciers auditen. De conclusies zijn positief. De protesten houden echter aan en Nike wijst op de integriteit van het onderzoek en van de onderzoekers. Kort daarop start genoemde rechtzaak en de onderneming laat weinig meer van zich horen over de betrokken kwesties. In 2003 komt er een schikking. Afspraak daarbij is ondermeer dat Nike $ 1,5 miljoen beschikbaar stelt voor “a common global standard to measure and report on corporate responsibility performance among companies […] [advocating] corporate transparency” (http://www.nikecom/nikebiz/news/pressrelease.jhtml). In april 2005 publiceert de onderneming dan haar bijna 100 pagina’s dikke Corporate Responsibility Report over FY04 waarin nieuwe stappen worden gezet3.

Dit rapport is zeer de moeite van het lezen waard. Naast vele andere zaken geeft het openheid over toeleveranciers, over wat men beoogt met duurzaamheid, goed bestuur, ook bij de toeleveranciers. Men erkent dat de vroegere reactie niet goed was: “[ ..] a bumpy original response [..]” (Nike 2005, introductory pages 2). Er wordt uitvoerig ingegaan op hoe om te gaan met toeleveranciers die nog niet werken conform wat Nike, ook in relatie tot corporate responsibility (CR), wil, dus in geval van onvoldoende compliance. Er wordt melding gemaakt van serieuze problemen bij auditing: ook bekwame onderzoekers en rapporteurs kunnen worden misleid. Men zoekt lange termijn relaties (op. cit. , p. 88) met toeleveranciers en andere stakeholders zoals NGO’s (stakeholder forum), waarbij men wil leren “from our keenest critics” (op. cit. p. 89). Dit verwijst naar openheid voor. De contacten die daarmee worden geboden zijn van belang voor zicht op de integriteit van de deelnemers. CR bracht Nike ertoe zeer kritisch te kijken naar het oorspronkelijke business model (op. cit. , introductory pages 4, 7). Men stelt dat in het verleden “a degree of separation existed between CR and the rest of the company” (op. cit. p. 10). Dit raakt direct aan de integriteit van de onderneming. Transparantie wordt met name gekoppeld aan het werken met uniforme standaarden. Er wordt erkend dat hier wel een probleem ligt: een gemeenschappelijke metriek die bedrijfsmatige aspecten koppelt aan CR-compliance is er nog niet (op. cit. p. 27, 47). Het risico is dan toch dat er een schijn van transparantie ontstaat. Openheid (voor) speelt verder in de gedachte dat “corporate responsibility can be a radar for the future”(op. cit. 86). Tevens wordt echter opgemerkt dat “[..] a well managed company must reflect [cursivering fs] the society in which it operates” (op. cit., introductory pages 7). Met welk licht er precies wordt gezocht is echter onduidelijk en dat geldt dus ook voor wat er via deze reflectie zichtbaar wordt en hoe men zich zal opstellen; wat bijvoorbeeld te denken van landen waar geen vrijheid van vereniging is? Al met al blijven er dus nog de nodige kwesties, verband houdend met transparantie, openheid en integriteit, die verdere aandacht behoeven. Toch lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat Nike thans het idee van goed bestuur meer aandacht geeft en zich veel meer dan voorheen bewust is van de betekenis van transparantie, openheid en integriteit. Komt bestuurlijke wijsheid wellicht ook met de jaren?

Referenties

Websites:

http://www.cisco.com/web/about/ac227/ac111/cisco_and_citizenship/corporate_culture.html (geraadpleegd november 2011)

www.exxonmobil.com/corporate/citizenship (geraadpleegd september 2007)

http://eiti.org/eiti/principles (geraadpleegd november 2011)

Literatuur:

Michel Foucault (1980), Power/knowledge. Selected interviews & other writings. (New York: Pantheon Books)

Sir Adrian Gadbury (2002), “Business Dilemmas: Ethical decision-making in Business”. Chr. Megone a.o. (eds.), Case Histories in Business Ethics. Routledge, Londen.

Adrian Henriques (2007), Corporate Truth. The limits to transparency. Earthscan, Londen/Sterling.

Willem Mastenbroek (2008), Grenzen aan Beter Organiseren. Beter managen en organiseren als civilisatieprocessen. Reeks Ontwikkelingen en Ideeën nr 44. HCG, Amsterdam.

Nike (2005), FY04, Corporate Responsibility Report. www.nikeresponsibility.com

Sarbanes Oxly Act of 2002.

Robert. C. Solomon (1993), Ethics and Excellence. Cooperation and Integrity in Business. Oxford Univ. Press. Oxford.

 

1 Dit artikel is o.a. gebaseerd op een tekst die de auteur samen met David Bojé heeft geschreven (te verschijnen in G. Scherer & G.Palazzo (eds), A Handbook of Research on Corporate Citizenship. Edward Elgar Publishers, Cheltenham, 2008. In deze publicatie wordt uitgebreid ingegaan op de case van Nike.

2 Het Extractive Industries Transparency Initiative sluit hierbij aan; zie http://eiti.org/eiti/principles (geraadpleegd november 2011)

3 Nadien zijn er door Nike meerdere dergelijke rapporten gepubliceerd, tot en met FY09.

Delen

Facebook Twitter Linkedin Email

Reageren

De reactiemogelijkheid is gesloten.